Als kind kwam ik af en toe met mijn ouders in Ter Apel. We ging daar dan naar mijn vaders oom Jan en tante Alie en dronken er iets aan een tafel met een tapijt erop, in de donkere achterkamer. Oom Jan was een grote, stille man die wat ineengebogen in zijn rookfauteuil zat. De voorkamer was het domein van tante Alie en voor ons was het een soort schatkamer. De schuifdeuren gingen altijd wel even open zodat we er op onderzoek uit konden gaan. Ik herinner me een knuffeltijgertje en een zeepaardje in hars, serviesjes, kleedjes met kwastjes, glimmende dingetjes. Bij veel veenkolonialen gaat onder hun schijnbare nuchterheid veel gevoel voor drama schuil. Een familielid vertelde eens hoe hij vroeger als kind stiekem door een kier de woonkamer in keek en dan mijn opa zag, een stille man, die dan op de motor was gekomen en vertelde over zijn boksavonturen. Mijn achterneef Jan herinnert zich het huis van zijn grootouders in Ter Apel nog beter omdat hij er bijna dagelijks lunchte toen hij op de HBS zat. ‘Het idee was dat ik ‘s middags dan ook iets warms kreeg. Mijn oma kookte steevast soep waar je lepel rechtop in bleef staan. Het was goed bedoeld maar ze kon echt niet koken. Later at ik er alleen mijn boterhammen op.’

Nu ben ik in Drouwenerveen, op bezoek bij een vriendin die daar sinds een aantal jaren woont. Om de hoek ligt Nieuw-Buinen, waar mijn grootvader geboren werd. Het is grijs en druilerig weer, zoals dat hoort in het veen. Mijn vader vertelde wel over het geboortehuis van mijn opa Bienus, maar ik weet niet meer wat hij er precies over zei. Gelukkig regelt achternicht Alie dat ik Jan Bruins kan bellen, die weet dat het gaat om het huis vlak naast de aardappelmeelfabriek. Als ik later een oude foto vind blijkt dat inderdaad het huis te zijn van opa Beijering. Het was een onderwijzerswoning, zei Bruins. Dat kan kloppen, aan de overkant is een school, de christelijke school 59. De school werd in 1908 gebouwd, lees ik in het fotoboekje over Nieuw-Buinen: ‘waar de turf verdween’. Mijn opa en zijn broers zaten veel verderop op de openbare school 75, vlakbij de grens met Buinerveen. In het boekje staat een foto uit 1912 waar ze alle drie op staan: Willem, Roelof en mijn opa Jacobienus

Waarom hadden die scholen een nummer en geen naam, vraag ik Jan, die zelf altijd in het onderwijs heeft gewerkt. Hij weet het ook niet, ondanks dat hij zelf nog een tijdje op school 35 werkte. Waarschijnlijk was het zo: er was het Noorderdiep en het Zuiderdiep en verder waren er alleen huisnummers.

Links van de woning, ongeveer honderd meter verderop staat een huis op de plek waar vroeger de boerderij van Harm Wilting zou zijn geweest en waar Geessien Wilting is geboren. Zij trouwde in 1926 met haar buurjongen Willem, die in 1946 een einde aan zijn leven maakte. Het stel had geen kinderen maar mijn vader woonde een tijdlang bij hen in huis. Geessien hertrouwde in 1957 en overleed in 1993, op 90-jarige leeftijd. Een deel van haar erfenis ging naar de kerk in Nieuw-Amsterdam en er werden nieuwe kroonluchters van gekocht. Dat kenmerkte volgens mijn vader haar gevoel voor humor: zo zorgde ze na haar dood nog jarenlang voor licht in de kerk.